VAKnieuws 2022

sorteer op datum sorteer op nummer  
 
22014

Levenstestament en onttrokken gelden aan de erfenis

Gerechtshof Amsterdam, 31-08-2022 ECLI:NL:GHAMS:2021:2845
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Erfrecht
3:194 lid 2 BW
Rechtsvraag

Zijn er opzettelijk bedragen verborgen gehouden die tot de nalatenschap behoorden?

Overweging

Uit de stellingen van partijen en de stukken van het geding volgt dat [appellanten] na het overlijden van de moeder aanvankelijk aan [geïntimeerde] informatie over de nalatenschap van de moeder hebben verstrekt met daarbij een bankafschrift van de rekening van de moeder met het saldo nihil. Vervolgens hebben [appellanten] bankafschriften aan [geïntimeerde] verstrekt waarop een groot aantal gegevens onleesbaar waren gemaakt. Deze gegevens hadden betrekking op de uitgaven, opnames en overboekingen die door [appellanten] ten behoeve van zichzelf waren gedaan. Deze omstandigheden zijn in dezen evenwel onvoldoende voor het oordeel dat [appellanten] het gehele bedrag van € 167.492,- opzettelijk hebben verzwegen of verborgen gehouden. Dat is anders voor wat betreft het navolgende. Nadat [appellanten] was bevolen de schone versies van de bankafschriften te verstrekken, is gebleken dat het bankafschrift met nummer 402 niet uit drie, maar uit vier bladzijden bestond en dat op deze laatste bladzijde 4 is te zien dat een bedrag van € 44.000,- aan [appellanten] is overgemaakt. Op de aanvankelijk overgelegde stukken was op het volgblad nummer drie een sterretje aangebracht waarmee zoals te doen gebruikelijk wordt gemarkeerd dat sprake is van de laatste pagina van een bankafschrift. Bij gebreke aan een afdoende verklaring van de zijde van [appellanten] , moet het ervoor worden gehouden dat dit afschrift door [appellant sub 1] en/of [appellante sub 2] is vervalst en vervolgens door hen samen in het geding gebracht met het kennelijke doel de ontvangst van het bedrag van € 44.000,- aan het zicht te onttrekken. Hiervan uitgaande en omdat [appellant sub 1] gemachtigde was tot de en/of-rekening van de moeder en over een bankpas beschikte, zijn voormelde handelingen aan [appellant sub 1] , als deelgenoot in de nalatenschap van de moeder, toe te rekenen in de zin van artikel 3:194 BW. Gelet op het voorgaande is voldoende komen vast te staan dat [appellant sub 1] deze tot de nalatenschap behorende gelden opzettelijk heeft verzwegen en/of verborgen gehouden. Dat uiteindelijk het volledige bankafschrift zijn verstrekt en inzage is verkregen, doet daar niet aan af. Inkeer na de verzwijging doet de sanctie niet vervallen.


 
22073

Belanghebbende bij machtiging uithuisplaatsing

Gerechtshof Amsterdam, 30-08-2022 ECLI:NL:GHAMS:2022:2526
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Procesrecht
Jeugdrecht
798 Rv, 8 EVRM, 6 EVRM, 1:265b BW
Rechtsvraag

Is de vader zonder gezag belanghebbende bij een machtiging tot uithuisplaatsing?

Overweging

Slechts indien het onderwerp van de zaak ertoe kan leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt, is die betrokkene in die zaak belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv. In voornoemde uitspraak heeft de Hoge Raad verder overwogen dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) moet worden afgeleid dat een persoon, die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals voorzien in artikel 8 lid 1 van het EVRM, tevens aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven (zie EHRM 6 oktober 2015, nr. 58455/13 (N.P./Moldavië)). Die aanspraak ziet mede op de gerechtelijke procedure, welke procedure op zichzelf tevens moet voldoen aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM. De door artikel 8 EVRM vereiste mate waarin en wijze waarop de belanghebbende bij het besluitvormingsproces wordt betrokken, is afhankelijk van de bijzondere omstandigheden van het geval en de aard en de mate van ingrijpendheid van de te nemen maatregelen.

Op grond van de in de vorige rechtsoverweging geformuleerde criteria dient het hof te onderzoeken of de omstandigheden van dit geval meebrengen dat de uithuisplaatsing van de kinderen een inmenging vormt in het gezinsleven van de (niet met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] belaste) vader als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, en of het onderwerp van de onderhavige zaak kan leiden tot een rechterlijke beslissing die het recht op gezinsleven van de vader rechtstreeks raakt, met als gevolg dat de vader moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv, in verbinding met artikel 8 lid 1 EVRM. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Met de informatie zoals de vader die wel heeft gesteld maar niet heeft onderbouwd, kan het hof niet vaststellen in hoeverre er sprake is geweest van familieleven tussen de vader en de kinderen. Zo heeft de vader niet onderbouwd wat de duur en de invulling was van de omgang die hij zegt te hebben gehad met de kinderen. Wat wel vaststaat, is dat sinds de eerste betrokkenheid van de hulpverlening in 2015 geen informatie van de vader beschikbaar was en dat hij niet betrokken is geweest bij de hulpverlening. Sinds 2017 is de huidige gezinsmanager betrokken bij de kinderen en de moeder en ook zij heeft nooit contactgegevens van de vader gehad of op een andere manier contact met hem gehad. Gelet op die feiten is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de vader kenbaar betrokken geweest bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. Ook voor het overige heeft de vader geen omstandigheden aangevoerd, die maken dat de uithuisplaatsing van de kinderen een – voor de toets van artikel 798 lid 1 Rv relevante – inmenging vormt in zijn gezinsleven met de kinderen of dat deze uithuisplaatsing kan leiden tot een rechterlijke beslissing die het recht op gezinsleven van de vader rechtstreeks raakt, terwijl van dergelijke omstandigheden het hof ook niet ambtshalve is gebleken. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vader niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de kwestie van de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , nu deze niet rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten en verplichtingen.


 

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.